
Jurisprudentie
BG1845
Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802045/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802045/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 4 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle (hierna: het college) krachtens het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) zes nadere eisen gesteld ten aanzien van een door de [maatschap] aan de [locatie] te Zevenhuizen-Moerkapelle gedreven inrichting. Dit besluit is op 14 februari 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200802045/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zevenhuizen-Moerkapelle,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle (hierna: het college) krachtens het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) zes nadere eisen gesteld ten aanzien van een door de [maatschap] aan de [locatie] te Zevenhuizen-Moerkapelle gedreven inrichting. Dit besluit is op 14 februari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Door [appellant] is een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. Logtenberg, ing. F.G.A. Oldeman en J.F. Rings, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] voert aan dat in strijd met paragraaf 2.3 van het Besluit mest wordt opgeslagen. Het college heeft daarom volgens hem ten onrechte geen nadere eis gesteld ten aanzien van de opslag van mest.
2.1.1. In deze procedure staat uitsluitend de rechtmatigheid van het bestreden besluit ter beoordeling. Bij het bestreden besluit heeft het college ambtshalve een aantal nadere eisen over geluid gesteld. Het betoog van [appellant] over de opslag van mest heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van deze nadere eisen.
Deze beroepsgrond faalt.
2.2. Bij het bestreden besluit zijn in nadere eis 1.1 voor de woningen [locatie A] en [locatie B] hogere geluidniveaus toegestaan dan de ingevolge het Besluit toegestane geluidniveaus. [appellant] voert aan dat bij zijn woning aan de [locatie C] nog hogere geluidniveaus zullen optreden.
2.2.1. Voor de woning van [appellant] zijn in nadere eis 1.1 geen hogere geluidniveaus toegestaan. Dit betekent dat voor zijn woning moet worden voldaan aan de ingevolge het Besluit geldende geluidgrenswaarden. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat nadere eis 1.1 dus - wellicht anders dan [appellant] meent - geen gevolgen heeft voor de bij de woning van [appellant] toegestane geluidbelasting.
De beroepsgrond faalt.
2.3. [appellant] kan zich verder niet verenigen met nadere eisen 1.3 en 1.4. Daarin is, kort weergegeven en voor zover hier van belang, bepaald dat de in voorschrift 1.1.3 van de bijlage bij het Besluit gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau niet van toepassing zijn op het rijden met tractoren tijdens maximaal drie etmalen per jaar bij het binnen brengen van de oogst van bieten, uien en aardappelen en tijdens maximaal 27 avondperiodes (van 19.00 tot 22.00 uur) per jaar. [appellant] voert aan door deze nadere eisen onaanvaardbare geluidhinder te ondervinden bij zijn woning. Hij stelt zich onder meer op het standpunt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarop het aantal incidentele bedrijfssituaties is gebaseerd.
2.3.1. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit samen met voorschrift 4.1.1 van de bijlage bij het Besluit, voor zover hier van belang, is bepaald dat wanneer naar het oordeel van het bevoegd gezag de waarden die zijn opgenomen in voorschrift 1.1.3 te hoog of te laag zijn, het bevoegde gezag bij nadere eis waarden kan vaststellen die lager of hoger zijn dan die waarden.
2.3.2. De Afdeling acht, mede gezien de aard van de inrichting, aannemelijk dat het voor het in werking zijn van de inrichting nodig is om drie etmalen per jaar in verband met de oogst tractorbewegingen toe te staan.
Wat betreft het aantal van 27 avondperiodes per jaar waarbinnen tractorbewegingen zijn toegestaan, heeft het college ter zitting naar voren gebracht dat de drijver van de inrichting heeft aangegeven dat dit aantal noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Het college heeft verder niet kunnen verklaren waarom dit aantal noodzakelijk is. Het college heeft voorts niet onderzocht voor welke specifieke activiteiten het noodzakelijk is om in de avondperiode met tractoren te rijden. Het college heeft daardoor in strijd gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten.
De beroepsgrond slaagt.
2.3.3. De Afdeling overweegt verder dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit samen met voorschrift 4.1.1 van de bijlage slechts de mogelijkheid geeft om hogere of lagere grenswaarden voor het maximale geluidniveau te stellen dan de in voorschrift 1.1.3 van de bijlage gestelde grenswaarden, maar niet om te volstaan met het slechts buiten toepassing te verklaren van die grenswaarden. Gelet hierop is in de nadere eisen 1.3 en 1.4 ten onrechte niet bepaald welke grenswaarden voor het maximale geluidniveau wel gelden tijdens de situaties waarop deze nadere eisen betrekking hebben. In zoverre is het bestreden besluit in strijd met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit samen met voorschrift 4.1.1 van de bijlage. Het beroep slaagt ook in zoverre.
2.4. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover het de nadere eisen 1.3 en 1.4 betreft.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle van 4 februari 2008, kenmerk 02291.07, voor zover het de nadere eisen 1.3 en 1.4 betreft;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. gelast dat de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008
262-578.